Leven

Kom meer te weten over het leven van Charlotte van Pallandt in onderstaande tijdlijn: haar ontwikkeling als kunstenares en haar uiteindelijke status als grande dame van de Nederlandse beeldhouwkunst. 

1900 - 1910

Portret van Charlotte, door J.B. Discart, 1902, foto Rob Mostert. Zie ook: Theo P.G. Kralt, 'Jean Baptiste Discart - Orientalist paintings and Dutch portraits', 2020, p. 192.
Portret van Charlotte, door J.B. Discart, 1902, foto Rob Mostert. Zie ook: Theo P.G. Kralt, 'Jean Baptiste Discart - Orientalist paintings and Dutch portraits', 2020, p. 192.

Charlotte Dorothée barones van Pallandt wordt op 24 september 1898 geboren aan de Stationsstraat te Arnhem. Ze is de tweede dochter van Jan Anne baron van Pallandt, heer van Walfort, en Sarah Agnes Sophia barones van Pallandt van Neerijnen. Haar ouders zijn verre neef en nicht van elkaar. Na Charlotte volgen nog twee zussen en een broer.

De adellijke kinderen worden zeer beschermd opgevoed en krijgen les van Franse, Engelse en Nederlandse gouvernantes op het landgoed ‘Vrijland’ bij Schaarsbergen. “Nooit op school geweest want aristocraten mochten niks”, zou Van Pallandt zeggen in een gesprek met journalist Bibeb. De familie Van Pallandt woont nogal geïsoleerd: waardoor het voor de kinderen lastig is om in contact te komen met leeftijdsgenoten. Als het oudste zusje Jacqueline in 1910 plotseling overlijdt aan een buikvliesontsteking, voelt het voor Van Pallandt alsof ze in een nog dieper isolement belandt.

1910 - 1920

Charlotte 13 jaar, 1911
Charlotte 13 jaar, 1911

Moeder Van Pallandt, altijd al ziekelijk, gaat achteruit na de dood van haar oudste dochter en ze vertrekt naar een rusthuis in Zwitserland. Het gezin verhuist in 1913 naar het Lange Voorhout 48 in Den Haag. Van Pallandt wordt naar een kostschool in Ealing bij Londen gestuurd. Als eenzame vijftienjarige heeft ze veel heimwee: ze mist de natuur en de bossen uit haar kindertijd en tekent veel: onder andere de portretten van alle medeleerlingen. Na een jaar keert ze terug naar het ouderlijk huis in Den Haag: “Steeds terugverlangend naar de natuur kon ik mij slecht op kostschool aanpassen, werd ziek en weggenomen van school”.

De familie heeft veel belangstelling voor muziek en beeldende kunst: “Reeds op zeer jonge leeftijd was mijn grootste geluk piano spelen, tekenen, schilderen, wat ik ieder ogenblik tussen de lessen door deed”. Van Pallandt wil graag naar de academie voor beeldende kunsten, maar haar ouders verbieden dat. Het is ondenkbaar dat iemand van haar afkomst gaat optreden voor publiek, kunstwerken zal tentoonstellen en die te koop aanbieden: “Men hield wel van kunst, maar dat aristocraten met kunst geld zouden verdienen was ondenkbaar”. Haar ouders staan wel toe dat Van Pallandt in 1918 voor een half jaar schilderlessen krijgt van Albert Roelofs. Daar tekent ze naaktmodellen. Uit deze beginperiode zijn enkele schetsboeken bewaard gebleven, waaruit de fascinatie van Van Pallandt voor de natuur opnieuw blijkt: de schetsboeken bevatten vooral landschappen en zeegezichten in de buurt van Scheveningen.

Bij een tenniswedstrijd in Arnhem ontmoet Van Pallandt de jonge diplomaat Joachim Adolph Zeyger, graaf van Regteren Limpurg. Ze trouwen op 18 september 1919 en vertrekken naar Bern (Zwitserland) voor zijn werk op de Nederlandse ambassade. Het blijkt een ongelukkig huwelijk: Van Pallandt verlangt naar de kunst en de vrijheid en trekt zich vaak terug in haar atelier.

1920 - 1930

Femie, 1929, teakhout, particuliere collectie
Femie, 1929, teakhout, particuliere collectie

Charlotte van Pallandt heeft na ruim vier jaar meer dan genoeg van het huwelijksleven, diplomatenfeestjes en etentjes: “Na vier jaar zei ik tegen de meid: “Pak al m’n kleren in en laat de koffers naar het station brengen”. Toen ik op het perron stond, dacht ik: ziezo… Maar wie kwam daar aan? Mijn man! Ik schrok me dood, maar ik zei: “’t Is afgelopen.” Op dat moment kwam de trein en ik ben ingestapt. Weet je wat ik deed? M’n ring af en uit het raampje gegooid”. Van Pallandt maakt op dat moment een duidelijke keuze voor zichzelf en het kunstenaarschap.

Ze vertrekt naar Lausanne om les te krijgen op de vrije academie bij de landschapsschilder Arnold Loup. Als de schilder Berthold von Haller haar werk ziet, adviseert hij haar om naar Parijs te gaan. In 1926 vertrekt Van Pallandt naar de Franse hoofdstad. Ze betrekt een atelier in de Rue Schoelcher. Deze periode wordt één van de gelukkigste van haar leven: “Van Parijs houd ik, dat is voor mij de enige stad ter wereld” en: “Misschien door het massale karakter, je bent er een nummer, niemand kent je, niemand weet van je adellijke afkomst, van je verleden als gescheiden vrouw, je bent er anoniem en zo kun je je helemaal geven”. De geborgenheid van vroeger mist ze niet: “Gezelligheid en comfort zijn grote vijanden van creativiteit”.

Een aantal in Parijs verblijvende kunstenaars richt hun eigen academie der kunsten op. Van Pallandt kiest voor de lessen schilderen en tekenen aan de Académie de Lhote, van de kubistische schilder André Lhote. De lessen zijn van een doorslaggevende invloed: vooral zijn compositielessen blijken een openbaring. De leerlingen van Lhote moeten een model in diverse standen bestuderen en op basis daarvan een constructietekening maken. Toch besluit Van Pallandt na een jaar met de lessen te stoppen omdat ze bang is te veel onder de invloed van Lhote te komen: een blijk van haar zelfstandige karakter. Daarnaast vindt Van Pallandt zijn kleurentheorie – ‘nooit twee koude of twee warme kleuren naast elkaar zetten’ – beklemmend.   

De Frans-Russische beeldhouwer Akop Gurdjan zet haar in Parijs uiteindelijk op het spoor van beeldhouwen. Bij terugkeer in Den Haag in 1927 mag ze gebruik maken van het atelier van Toon Dupuis, een Nederlandse beeldhouwer van Belgische afkomst. In 1929 leert ze Albert Termote kennen die haar technische adviezen geeft: over het slijpen van beitels, houtsnijden en het maken van metalen armaturen. In deze periode maakt ze haar eerste beeldhouwwerken: Moeder en kind en Femie: beelden die duidelijk nog onder invloed staan van het kubisme onder leiding van Lhote. Ze krijgt in 1927 vervolgens de beschikking over een houten atelierwoning aan de Gooweg in Noordwijkerhout, van jhr. Johan Hugo Gevers. Er ontstaat een liefdesrelatie tussen Van Pallandt en Hugo Gevers.

1930 - 1940

Tors, 1940, teakhout, particuliere collectie, foto Peter Tijhuis
Tors, 1940, teakhout, particuliere collectie, foto Peter Tijhuis

Van Pallandt wil leren om een figuur natuurgetrouw in beeld te brengen en maakt in 1930 haar eerste monumentale beeld: Tors, een vrijstaand beeld van een vrouwelijk lichaam. Toon Dupuis waardeert het werk zo dat hij haar op grond hiervan voordraagt als nieuw lid van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers, waar Van Pallandt zich in 1933 bij aansluit. Als Lhote foto’s van haar beelden ziet is hij aangenaam verrast. Hij adviseert Van Pallandt om naar de vormentaal van de natuur te blijven kijken. Van Pallandt sluit zich aan bij de Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri Studio en neemt deel aan een groepsexpositie in 1935.

Van Pallandt blijft tussen 1927 en 1935 heen en weer reizen tussen Den Haag en Parijs. In 1933 ontmoet ze in Parijs de Franse beeldhouwer Charles Despiau, van wie ze twee weken les krijgt op de Académie Scandinave. “Waardevolle dingen heeft hij me gezegd over het portret. Onder andere hoe belangrijk de houding van het hoofd ten opzichte van de hals was”.

Van 1935 tot 1939 woont Van Pallandt weer in de Rue Schoelcher in Parijs. Ze neemt het Nederlandse model Greta Ravens mee en ze delen een appartement. Greta werkt als model op de Académie Ranson en haalt Van Pallandt over om daar ook te komen werken. In de eerste instantie wil zij daar ‘vrij en zonder lessen’ rondlopen, maar als ze de beeldhouwer Charles Malfray hoort spreken, wil ze van hem leren beeldhouwen. Malfray wordt heel belangrijk voor haar artistieke ontwikkeling: “Hij heeft me de ogen geopend. (…) Hij hielp je te vinden wat je zelf zocht. Hij wilde nooit dat je deed wat hijzelf deed”. Malfray leert haar de geheimen van ruimtelijke compositie: hoe vertaal je een tekening naar een driedimensionaal concept?

In deze periode ontwikkelt de beeldhouwstijl van Van Pallandt zich van kubistisch (Femie) en klassiek (Tors) naar meer figuratief en realistisch. Ze is zeer geïnteresseerd in de bouw van het menselijk lichaam. Het beeld Constructie staande is daar een voorbeeld van: “Moet nu letten op de richting, de betekenis van elke vorm. Niet alleen kijken hoe het licht loopt, ook hoe de vorm loopt”. Terug in Nederland maakt Van Pallandt het beeld Staand naakt gebaseerd op het eerste constructiebeeld. Ze meent dat ze de mooie overgang van een constructie naar het driedimensionale heeft kunnen maken “dankzij de goede inzichten tijdens de lessen van Malfray”.

In 1937 neemt ze deel aan het Nederlandse paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Parijs. Ze exposeert daar het beeld Serge, het portret van de oudste zoon van haar broer Floris. Ze wint hiermee de tweede prijs. Vanwege de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog keert ze in 1939 weer terug naar Nederland.

1940 - 1950

Naaktstudie (Truus Trompert), 1946, tekening, particuliere collectie
Naaktstudie (Truus Trompert), 1946, tekening, particuliere collectie

Onder haar zelfgekozen naam Mussavira, dat ‘goddelijke kunst’ betekent, wordt Charlotte van Pallandt in 1941 een leerlinge van de universele soefibeweging in Katwijk. De stroming komt voort uit de islamitische mystiek. Voor een soefi is het werkelijk kennen van zichzelf de essentie van alle wijsheid: mediteren is hierbij belangrijk.

Als de NSB haar flat in de Zeestraat in Den Haag in beslag neemt, verhuist ze in 1943 naar de Amsterdamse Zomerdijkstraat: een complex van 32 atelierwoningen. Ze leert daar andere kunstenaars kennen als Fred Carasso, Paul Grégoire en Piet Esser. “Een tweede heel gelukkige periode was de tijd dat ik aan de Zomerdijkstraat in Amsterdam woonde. Ik maakte er vrienden, maar kon toch vrij ongestoord werken”.

Van Pallandt vraagt aan Fred Carasso om suggesties voor een goed model: dat wordt Truus Trompert. Zij figureert voor veel kunstenaars van de Zomerdijkstraat als naaktmodel. Vanaf het moment dat Van Pallandt ‘Zittend naakt met opgetrokken knie’ van haar maakt, speelt Truus een doorslaggevende rol in het oeuvre van Van Pallandt. Talloze tekeningen en sculpturen (Truusbeeldjes) worden van haar gemaakt. “Ze was ideaal voor me, elk van haar houdingen was een beeld. Er was iets dartels in de Truus-verbeeldingen, de beweging van wat leeft en ademt”. Dit in tegenstelling tot andere modellen, die slechts “gewone blote mensen waren”. Aan de Truus-reeks bewaart Van Pallandt de gelukkigste arbeidsherinneringen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog ondertekent Van Pallandt de ariërverklaring en wordt daarmee lid van de Kultuurkamer, het door de Duitse bezetter ingestelde instituut waar alle kunstenaars bij aangesloten moeten zijn om te mogen werken. Het weigeren van het lidmaatschap betekent niet meer in aanmerking komen voor tentoonstellingsfaciliteiten of financiële ondersteuning. Na afloop van de oorlog worden de leden van de Kultuurkamer streng bestraft met een expositieverbod. Pas in 1948 mag Van Pallandt weer exposeren. 

Ze heeft dan haar eerste solotentoonstelling bij Galerie Santee Landweer in Amsterdam. Jos de Gruyter schrijft in De Nieuwe Courant over de tentoonstelling: ‘Zij heeft een fijne intuïtie voor materiaalbehandeling (…) Dit brengt verscheidenheid mee in de vormelijke opvatting: sommige stukken blijven dicht bij “de natuur” (Zittende figuur), terwijl andere nadrukkelijker gestileerd of gedeformeerd zijn (Sophie). (…) Charlotte van Pallandt combineert een vrouwelijk sentiment met het echte plastische instinct’.

1950 - 1960

Jeanne Bieruma Oosting en Charlotte van Pallandt voor Huize ‘het Elger’ in Almen, 1959, foto
Jeanne Bieruma Oosting en Charlotte van Pallandt voor Huize ‘het Elger’ in Almen, 1959, foto

Vanaf 1950 exposeert Charlotte van Pallandt zo en nu dan met vrouwelijke kunstenaarsvereniging De Zeester. Dit is een groep van schilderessen en beeldhouwsters onder wie Jeanne Bieruma Oosting en Ro Mogendorff. Zij organiseren tot 1955 exposities in wisselende samenstellingen. In de NRC van 6 januari 1951 wordt één van deze exposities besproken. Over het werk van Van Pallandt wordt het volgende gezegd: ‘Heeft ongetwijfeld aanleg voor het monumentale en weet ruimtelijke werking te geven. Een in graniet gehakte grote kop van Josepha is een krachtig, knap stuk werk’.

De provincie Gelderland geeft Van Pallandt in 1953 de opdracht voor een portret van koningin Juliana. Dat maakt zij aan de hand van foto’s, maar dat leidt naar eigen zeggen tot een ‘erg saai’ en typisch staatsieportret met een diadeem en een neutrale gezichtsuitdrukking. Daarop gaat Van Pallandt met Juliana een kopje thee drinken en dat opent haar de ogen: “Ze zag er ineens totaal anders uit! Veel mooier, veel interessanter dan al die staatsiefoto’s. Ik ben direct naar huis gereden en heb het échte portret gemaakt”. Juliana’s portretkop zorgt voor een doorbraak in de wijze van portretteren: voor het eerst kiest Van Pallandt niet voor de gelijkenis maar juist voor haar visie op een bepaalde persoonlijkheid: “Iedereen heeft persoonlijke eigenschappen, die moet je zien, als je het wezenlijke vastlegt kun je doen wat je wilt en dan lijkt het toch”.

Samen met zeven andere Nederlandse kunstenaars neemt Van Pallandt deel aan de 29ste Biënnale in Venetië. L.P.J. Braat schrijft op 21 juni 1958 over haar in de Groene Amsterdammer: ‘Charlotte van Pallandt handhaaft zich volkomen met haar kleine, krachtige bronzen naaktfiguren, maar ook menigeen die haar werk nooit eerder zag, weet ze te overtuigen dat hier een belangrijke en zuivere kunstenares aan het werk was’.

Ten gevolge van een auto-ongeluk verliest Van Pallandt in 1956 haar geliefde jhr. Hugo Gevers. In 1958 krijgt ze de Prix de la Critique uit handen van de Internationale Vereniging van Kunstcritici. Het is opvallend dat juist zij deze prijs wint met haar figuratieve werk, want op dat moment wint de abstracte kunstrichting terrein. Toch schuwt Van Pallandt ook de abstractie niet: “Ik heb wel abstracte elementen in mijn beelden gebruikt, maar ik ben altijd bij de mens gebleven. Als iemand interessant is verveelt het toch nooit”. In elke fase van haar ontwikkeling blijft Van Pallandt in de basis figuratief: ze wil weergeven wat ze ziet.

In 1959 ontmoet ze de schilder Kees Verwey, via de beeldhouwer Mari Andriessen. Tussen hen groeit een hechte vriendschap. Van Pallandt vindt de doorgaans nogal nukkige Verwey meteen ‘ontzettend aardig’. De bewondering is wederzijds: “Ik wist niet wat ik zag, zulk krachtig werk, zulke sterke tekeningen had ik in Holland en ook daarbuiten van een vrouw nimmer gezien”, zou Kees Verwey zeggen. Van Pallandt maakt in 1961 een portret in brons van Kees Verwey. Ook met de kunstenaar Peter Struycken sluit ze een jarenlange vriendschap: ze vindt hem een “eerlijk en belangrijk kunstenaar”.

1960 - 1970

Charlotte van Pallandt werkt aan het marmeren beeld ‘De zieke’, ca. 1965, foto U. Berghuis
Charlotte van Pallandt werkt aan het marmeren beeld ‘De zieke’, ca. 1965, foto U. Berghuis

In deze periode maakt Charlotte van Pallandt haar eerste monumentale beelden in steen, eenvoudig en architectonisch van vorm, bedoeld om buiten te staan. Deze beelden symboliseren sterke vrouwen, met stevige en monumentale lijven.

In 1962 ontvangt Van Pallandt de derde prijs op de Internationale Biënnale voor beeldhouwkunst in Carrara voor haar portret van de Russische toneelregisseur Peter Scharoff, dat zij zelf beschouwt als één van haar beste portretten. “Wat een prachtig hoofd, dat in elkaar overvloeien van ogenpartij en voorhoofd: ik hou van het in elkaar overvloeien van vormen” zegt Van Pallandt over Peter Scharoff. Daarnaast zijn twee kleine bronzen naakten te zien. De serie naakten die Van Pallandt van haar model Truus maakt, worden als legendarisch beschouwd en komen voort uit een jarenlange bestudering van het menselijk lichaam. De beelden stralen expressiviteit, zelfverzekerdheid en vitaliteit uit.

Nadat Van Pallandt in 1963 wordt benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau krijgt ze in 1966 de opdracht voor een monumentaal beeld van Koningin Wilhelmina voor de stad Rotterdam. Wilhelmina zou als symbool voor de kracht en de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog worden afgebeeld. Van Pallandt: “De driedimensionale compositie is één kant van ’t beeldhouwen, een zeer boeiende en belangrijke kant. Ook moet een beeld zoveel mogelijk licht opvangen – vanuit de verte moet ‘t niet grijs aandoen. Van ’t beeld van koningin Wilhelmina maakte ik een driehoek – van ’t hoofd tot aan de voeten vangt ze licht op”. De monumentale, wijduitstaande bontjas, haar gedrongen gestalte en opgeheven hoofd geeft een typerend beeld van de oude Wilhelmina. Als het beeld bijna klaar is valt Van Pallandt van een ladder en kneust ze ernstig haar heup. Ze moet de onthulling van het beeld in mei 1968 missen, maar koningin Juliana is tevreden met het beeld: “Het is precies m’n moeder” vindt ze.

In 1967 verhuist Van Pallandt van de Zomerdijkstraat in Amsterdam naar de Beeklaan in Noordwijk. In het Haagse Kunstmuseum opent in 1968 de eerste belangrijke retrospectieve tentoonstelling van haar werk. Haar vriend Peter Struycken opent de tentoonstelling met de mooie woorden: “Mevrouw Van Pallandt kan een model typeren door gebaar, houding en volume in de ruimte te vatten in één plastische beweging, waarvan de uitdrukking veel verder strekt dan de som van ogen, neus, mond, armen, romp en benen...”.

1970 - 1980

Staande met opgeheven handen, 1952, brons, particuliere collectie, foto Han van Hagen
Staande met opgeheven handen, 1952, brons, particuliere collectie, foto Han van Hagen

In 1969 vertrekt Charlotte van Pallandt voor enige weken met zestien soefi-reisgenoten naar India. Het soefisme betekent veel voor Van Pallandt en voor haar werk. Dit is ook terug te zien in bijvoorbeeld het beeld Staande met opgeheven handen. De houding doet denken aan een soefi gebedsgebaar. Van Pallandt maakt een paar portretten van haar leermeesters, onder wie Inayat-Khan, de oprichter van de soefibeweging in Nederland, en Musharaff Ali-Khan. Door hun serene, meditatieve uitstraling hecht Van Pallandt veel waarde aan deze portretten.

Op vijfenzeventigjarige leeftijd krijgt Van Pallandt in 1973 een tentoonstelling van voornamelijk tekeningen in de Bellfires Schouwzaal in Hapert, die nooit bedoeld waren om zelfstandig te tonen. Het zijn onder andere portretstudies van Truus en een vijftal voorstudies voor het portret van Peter Scharoff. Ze behoren tot de meest gewaardeerde beeldhouwerstekeningen. Van Pallandt tekent haar model met minder aandacht voor de contour: het gaat haar vooral om de constructie. Tijdens de opening van de tentoonstelling wordt Van Pallandt geridderd als officier in de Orde van Oranje-Nassau, als blijk van waardering voor haar verdiensten voor de beeldende kunsten.

Om jonge kunstenaars in Nederland aan te moedigen stelt Van Pallandt een prijs in voor beeldhouwers tot 35 jaar. Voor de jurering worden op  haar verzoek gerenommeerde kunstenaars uitgenodigd, in plaats van kunstgeleerden. Van Pallandt vraagt voor de toekenning advies aan collega’s Piet Esser en Theresia van der Pant. In 1978 ontvangt Eja Siepman van den Berg de eerste Charlotte Van Pallandt Prijs. De prijs zal vervolgens om de twee jaar worden uitgereikt en telkens zal de laatste prijswinnaar voor één keer toetreden tot de jury. De beeldhouwer Wilfried Put ontwerpt de prijspenning: op de voorzijde een silhouetachtig portret van Van Pallandt en op de keerzijde de tekst ‘Charlotte van Pallandt’. 

Van Pallandt wint de Singerprijs in 1980, die ze uitgereikt krijgt door prinses Juliana. Deze tweejaarlijkse oeuvreprijs voor een hedendaagse Nederlandse kunstenaar is ingesteld door de Stichting Vrienden van het Singer Museum in Laren.

1980 - 1990

Charles Eyck, Kor Postma, Charlotte van Pallandt, Paul Citroen en Kees Verwey, ca. 1985
Charles Eyck, Kor Postma, Charlotte van Pallandt, Paul Citroen en Kees Verwey, ca. 1985

De Nederlandse regering wil vanaf de jaren ’60 een gedenkteken voor koningin Wilhelmina in Den Haag plaatsen. Dat blijkt lastig. Na jarenlange discussie en het verwerpen van allerlei ideeën, krijgt Van Pallandt plotseling in 1984 de opdracht om het gipsen model van haar Wilhelminabeeld dat in Rotterdam staat, te hergebruiken en in brons te gieten. Gerrit Komrij schrijft in zijn column over ‘het bijtijds opduikelen van een met klei knutselende gravin’. Na voltooiing van het beeld volgt een discussie over de standplaats van het beeld. Uiteindelijk wordt het Wilhelminabeeld op 28 november 1987 voor Paleis Noordeinde in Den Haag onthuld.

Ter ere van haar negentigste verjaardag wordt in 1988 in Galerie Tegenbosch in Heusden een tentoonstelling van de portretten van Van Pallandt samengesteld. Nieuw en het meest opvallend in de tentoonstelling is haar serie portretten van Albert Termote, de van oorsprong Belgische kunstenaar die Van Pallandt heeft bijgestaan tijdens haar eerste ontdekkingsreis in de beeldhouwkunst. Deze reeks portretten is dan ook een hommage aan haar vriend en leermeester.

1990 - 2000

Charlotte in haar atelier, werkend aan haar portret van Maja van Hall, ca. 1990, foto
Charlotte in haar atelier, werkend aan haar portret van Maja van Hall, ca. 1990, foto

Uit handen van de Stichting Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (sinds 2012 het Mondriaan Fonds) ontvangt Charlotte van Pallandt in 1992 de ‘oeuvreprijs 1992’. Volgens de adviescommissie gaat het bij de oeuvreprijzen ‘om kunstenaars die al vele jaren van artistieke productie achter zich hebben'. 

Door een oogziekte en andere fysieke ongemakken is het voor Van Pallandt aan het einde van haar leven niet meer mogelijk om grotere sculpturen te maken. Ze maakt een aantal portretten in de vorm van penningen, waarmee ze terugkeert naar het reliëf en de sculpturale benadering uit het begin van haar carrière. Een voorbeeld hiervan is de penning van haar vriend A. Roland Holst.

De laatste tentoonstelling tijdens haar leven is in 1995 in Museum Beelden aan Zee, Scheveningen. Van Pallandt wil eigenlijk niet meer exposeren: “Want ik heb geen nieuwe dingen meer en je kunt niet altijd met oud werk komen aanzetten. Onlangs heb ik het vroege werk van Mondriaan gezien. Het is niet te geloven hoe mooi dat is. Ik wou dat ik er honderd jaar bij had, dan zou ik helemaal de andere kant op gaan. Dan zou ik hoe langer hoe abstracter worden. Dat trekt mij ontzettend aan. Maar ik heb mijn leven nu eenmaal op deze manier opgebouwd, dat verander je niet meer. Het leven is veel te kort voor een beeldhouwer. Veel te kort. Voor je het weet ga je alweer dood”. De koningin van de Nederlandse beeldhouwkunst sterft op 30 juli 1997 in Noordwijk, 98 jaar oud.